Lees verder
Een land met herhaaldelijk links en rechts in één kabinet weet wat samenwerken is. Maar speelt egoïsme hier dan geen hoofdrol?
Herman Pleij

Al eeuwenlang geniet Nederland van een welvaart die te danken is aan een wonderbaarlijk evenwicht tussen individualisme en saamhorigheid. Beide liggen vast verankerd in de nederzettingsgeschiedenis. Die is gebouwd op ondernemingszin van de koopman en profijtelijk beheer van het water. Burgers maken zich los uit het middeleeuwse standensysteem van adel, geestelijkheid en boeren. En de burger leert om voor zichzelf te zorgen. Maar om marktplaatsen te stichten en handel te kunnen drijven moest eerst de moerasdelta aangeplempt worden. Droogleggen gaat echter niet alleen, want dan staat je buurman tot z’n nek in het water. Uit zulke noodzaken groeiden mentaliteiten – onafhankelijk, zuinig, solidair – die elkaar over en weer beïnvloedden. De VOC-mentaliteit, destijds aanbevolen door premier Balkenende om de avonturenzucht van ondernemers te stimuleren, hield in 1602 precies het omgekeerde in. De roekeloze eenlingen die in het wilde weg afvoeren naar het verre Indië leerden, dat samenwerken de risico’s beperkte en de winsten verhoogde. Eenheid in verscheidenheid luidt het motto van die burgersamenleving. Tenminste, zolang beide componenten elkaar maar blijven corrigeren. Ontsteekt de halve bevolking in een hamsterwoede door een op hol geslagen virus, dan wordt die
zelfzucht rechtgetrokken doordat beleidsmakers, ziekenhuizen en zorgverleners de handen snel ineen hebben geslagen – om nog maar te zwijgen van de opmerkelijke discipline bij het gehoorzamen aan de vrijheidsbeperkingen. Zo’n evenwicht blijkt wederom de leidraad van de BV Nederland te zijn. Er is geen enkele reden om te vrezen dat de huidige crisis daarin wezenlijke verandering zal brengen.