Welke prominente jeugdherinnering hebt u?
“De leraar in mijn jeugd maakte me al vroeg duidelijk dat je in het leven niet alles zelf hoeft te bedenken. Dat je van geschiedenis kunt leren. Jullie woord ‘gemeente’ en de straatnaam ‘meent’ (gezamenlijk grondgebied) die jullie nog veelvuldig in allerlei verbasteringen tegenkomen, verwijzen naar vroege vormen van samenwerking. In oude gemeenschappen waren mensen veel meer op elkaar aangewezen. Ze waren samen eigenaar van de wegen, de weiden, de bossen, het water. Daardoor hielden ze veel meer rekening met elkaar en was men bereid elkaar te helpen. Dit gezamenlijk eigenaarschap en deze gezamenlijke verantwoordelijkheid vormen mijn inspiratie.”
Dus samenwerking wordt niet altijd uit nood geboren?
“De coöperatie wordt nog al te vaak gedefinieerd vanuit het negatieve. Als de markt faalt … of als de overheid het laat afweten. Dat is wonderlijk, want daarmee veronderstel je de markt en/of de overheid als norm. Alsof die er eerder waren dan de intrinsieke behoefte van individuen om hun toekomst samen te delen. Ik geloof in de intelligentie van mensen, dat ze diep van binnen weten dat samen beter is dan ieder voor zich.”
Maar u bestreedt juist misstanden van het marktmechanisme?!
“Heel vreemd is het natuurlijk niet dat men zo denkt want de context waarin zelfs de meest idyllische samenlevingsvorm bestaat, is vaak een harde. Zo ook bij ons in het Westerwald. Mijn richtlijnen zijn ook een reactie op een primitieve buitenwereld die werkt volgens het recht van de sterkste. Maar onthoudt dat de kiem van mijn coöperatieve principes niet voortkomt uit onmacht maar juist uit positieve motivaties: wijsheid en respect bijvoorbeeld.”
“Coöperatie is immers dé ondernemingsvorm die bij een netwerksamenleving past”
“Onwetendheid, wanhoop en traagheid”, zei dominee Oberlin in mijn tijd, “zijn de grootste vijanden van de mensheid.” Ook vandaag zien jullie dat wanneer een coöperatie aandacht besteedt aan het gesprek met de leden over het waarom van het coöperatieve bedrijf, men een brug slaat tussen de diverse belangen van verschillende betrokkenen en men toch tempo weet te houden in de menings- en besluitvorming, de coöperatie een bloeiend bestaan kent.”
Geschiedenis, oberlin, zijn er nog meer inspiraties?
“Ja. De uitspraak van de Zwitserse pedagoog Pestalozzi. “Het is de eeuwige roeping van de sterke de zwakkere te helpen zichzelf te helpen.”
Pestalozzi inspireerde overigens niet alleen mij, maar ook mensen als Einstein en Maria Montessori. Zijn uitspraak betekent geenszins dat de luie op de bagagedrager van de hardwerkende mag gaan zitten! Nee, ik was rechtvaardig maar ook streng. Ieder is verantwoordelijk voor zijn of haar eigen leven en werk. Aan slachtofferschap doen we niet. Ieder individu moet zijn of haar kracht tonen. En twee: het collectief moet zich aan afhankelijkheid ontworstelen!”
Raiffeisen, zelf sociaal-maatschappelijk bevoorrecht, zette zich in voor de groep minder bedeelden. Hij was slim, had connecties, was niet te beroerd om lange (voet)reizen te maken en liet zich niet door tegenslag ontmoedigen. Daarenboven durfde hij ook financieel te investeren in zijn eigen ideeën. Hij cultiveerde het ideaal van Pestalozzi in zichzelf en gebruikte de wijsheid van Oberlin om de mensen om zich heen te motiveren zijn ambities te steunen.
Het woordje ‘zelf’ komt bij Raiffeisen veelvuldig voor. Zelfredzaamheid, zelforganisatie, zelfbestuur. Hij was in zijn eerste principe (zelfredzaamheid) strikt liberaal: je bent verantwoordelijk voor je eigen leven. In zijn tweede principe (zelforganisatie) toont Raiffeisen zich sociaal: doe het samen. En in zijn derde principe is hij moderner dan veel internetgroepen die na de hype weer uit elkaar vallen: als je duurzaam samen wilt ondernemen, geef er dan een bestuursvorm aan.
Hoe was u als ondernemer?
“Mijn boekhouding zou je creatief kunnen noemen, zeker toen het ging om de gezamenlijke inkoop van meel voor arme lieden. Ik had daarvoor kapitaal geleend bij meer vermogende burgers in de gemeente. Ik wist het vertrouwen te winnen van overheid en handelshuizen. Maar heb dat nooit beschaamd!
De gezamenlijke grootschalige meelorder leidde tot inkoopvoordeel. Een aspect dat jullie ook vandaag nog als basaal coöperatief argument zien. Maar meel is nog geen brood. Toen de beoogde ‘verkoop-deal’ met een bakker mislukte, kwam ik op de gedachte van gezamenlijke productie. Ik liet met hulp van de dorpsgemeenschap een bakkerij bouwen en we huurden een bakker in voor de ‘verwaarding’ van het meel.
Innoveren vond ik leuk, maar continuïteit bepaalt de werkelijke waarde ervan. Het gezamenlijke eigendom (meel en bakkerij) waren gedeeltelijk met vreemd kapitaal gefinancierd en de volgende winter zou wel eens weer een armoedeperiode kunnen worden. Er moest dus geld worden verdiend door de gezamenlijke eigenaren van de bakkerij: de leden van de broodvereniging. Die waren te arm om te investeren in poot- en zaaigoed. Om dit probleem op te lossen, startte ik een bosbouwbedrijf op de gemeentegronden. Denkt u dus niet dat ketenverwaarding een modern begrip is!”
Hoe ontstond het nieuwe bankieren?
“Rond mijn dertigste (!) kwam ik tot de idee van verenigingen die kapitaal zouden verschaffen aan ondernemers tegen acceptabele rentetarieven en tegen langere looptijden. In eerste instantie noodgedwongen ontstond er een groep van voortrekkers die namens alle leden de zaken deed. Zo ontstond niet alleen kapitaalkracht maar ook marktmacht. Geheel volgens het idee van Pestalozzi vormde zich een leidende coalitie die de rest hielp zichzelf te helpen. Het ging hen niet zozeer om eigen gewin, als wel om gezamenlijk ondernemerschap waar ieder beter van wordt.”